Introductie
Het klimaat in Europa wordt door verschillende factoren beïnvloed. De omliggende zeeën, gebergten en poolgebied zorgen ervoor, dat er verschillen klimaten bestaan in Europa. Door het maken van de webquest leer je welke klimaten er in Europa voorkomen en waardoor deze klimaten zijn ontstaan. De antwoorden op de vragen noteer je in je lesboek.
Opdracht 1
Een belangrijk onderdeel van het vakgebied aardrijkskunde is het in kaart brengen van verschijnselen. Door het in kaart brengen van de verschillende klimaten kan je op onderzoek uitgaan waarom er verschillen bestaan in Europa. Bekijk de onderstaande klimaatkaart en maak je eigen klimaatkaart compleet door deze in te kleuren. Door op de kaart te klikken kan je de kaart van dichtbij bekijken.
Opdracht 2
a) In klas 1 hebben jullie geleerd wat het begrip klimaat inhoudt. Leg in eigen woorden uit wat het begrip klimaat betekent.
b) Bekijk de onderstaande afbeelding. Leg uit waarom de gemiddelde temperatuur in Noord-Europa lager ligt dan in Zuid-Europa. Betrek de afbeelding in je antwoord. Door op de afbeelding te klikken kun je de afbeelding van dichtbij bekijken.
De breedteligging is één van de oorzaken waarom er verschillende klimaten zijn in Europa.
c) Omcirkel de juiste antwoorden in je lesboek.
Breedteligging:
Zonnestralen schijnen recht / schuin op de evenaar en recht / schuin op de Noordpool. Zonnestralen op de evenaar verwarmen een kleinere / grotere oppervlakte dan op de Noordpool. Hierdoor geven zij meer / minder warmte. Dus hoe hoger de breedteligging, hoe kouder / warmer.
Opdracht 3
Voor deze opdracht heb je Omopedia en schooltv nodig. ( http://wiki.omopedia.nl/) (http://www.schooltv.nl/) Open twee nieuw tabbladen en open de websites.
a) Omschrijf in eigen woorden het zeeklimaat.
Een andere oorzaak voor de verschillende klimaten in Europa is de land- en zeeverdeling. Bekijk het filmpje land en zee op schooltv.
http://www.schooltv.nl/video/land-en-zee-op-land-heb-je-grotere-temperatuurverschillen-dan-in-zee/
b) Omcirkel de juiste antwoorden in je lesboek.
Land- en zeeverdeling:
Land wordt sneller / langzamer verwarmd dan zeewater. Land koelt ook sneller / langzamer af dan zeewater. Boven zee is de luchttemperatuur nooit / altijd erg hoog of laag. De zee matigt dan ook de temperatuur. Boven land kan de lucht snel / langzaam warm en koud worden. De temperatuur kan dus snel / langzaam wisselen.
Een andere oorzaak voor de verschillende klimaten in Europa is de wind- en zeestromen. Bekijk het filmpje land en zee op schooltv.
http://www.schooltv.nl/video/zeestromen-en-wind-ze-beinvloeden-de-temperatuur/
c) Omcirkel de juiste antwoorden in je lesboek.
Wind- en zeestromen:
Windrichting: aanlandige wind= zeewind / landwind; in de zomer wordt het minder / meer warm(er) en in de winter minder / meer koud(er).
Aflandige wind= zeewind / landwind; in de zomer wordt het minder / meer warm(er) en in de winter minder / meer koud(er).
d) Omschrijf in je eigen woorden het landklimaat.
Opdracht 4
Hoe hoger een gebied ligt hoe lager de temperatuur is. De atmosfeer wordt van onderaf verwarmd. De zonnestralen vallen op het aardoppervlak en verwarmen de aarde. De aardoppervlakte straalt deze warmte uit en verwarmt de lucht.
Tijdens een wandeling in de bergen daalt de temperatuur met 6 graden als je een kilometer omhoog klimt. Deze temperatuurdaling zorgt ervoor dat in de zomer hoog in de bergen sneeuw blijft liggen.
Noteer in je lesboek welke woorden op de stippellijnen horen te staan. Kies uit 6 graden, warmte, lucht, warm en kouder.
Pas als zonnestralen op het aardoppervlak vallen, geven ze hun warmte af. Daardoor wordt de aarde ………………… De aardoppervlakte gaat nu zelf ………… uitstralen. Deze verwarmen de ……………… Daardoor is het dicht bij de grond het warmste. Hoe hoger je komt, hoe ……………. Wanneer je 1.000 meter stijgt, wordt het ……………. kouder.
Opdracht 5
Noteer in je lesboek of de onderstaande stellingen goed of fout zijn. (Maak gebruik van het internet als je het antwoord niet weet).
1. In de zomer is het land kouder dan de zee.
2. De temperatuur stijgt met 0,6 graden als je 100 meter daalt.
3. In de plaats Bergen is de gemiddelde temperatuur hoger dan in Rome.
4. Het landklimaat heeft zeer warme zomers en ijskoude winters.
5. Een klimaat is een omschrijving van de gemiddelde weersomstandigheden in een bepaalde omgeving.
6. In de winter is het land warmer dan de zee.
7. In Belmullet is het in de zomer koeler dan in Vitebsk.
8. De gemiddelde neerslag neemt van west naar oost toe.
Opdracht 6
a) Leg uit waarom in de winter de gemiddelde temperatuur in Noord-Europa veel lager ligt dan de gemiddelde temperatuur in Zuid-Europa. Gebruik het woord “breedteligging” in je antwoord.
b) Leg uit waarom de gemiddelde neerslag in Europa van west naar oost afneemt.
c) Leg uit waarom in de winter de gemiddelde temperatuur in West-Europa hoger ligt dan de gemiddelde temperatuur in Oost-Europa. Gebruik het woord warme “zeestroom” in je antwoord.
d) Leg uit waarom in de zomer de gemiddelde temperatuur in Oost-Europa hoger ligt dan de gemiddelde temperatuur in West-Europa.